Afbeelding
Foto: Erik Driessen

Het tuinpad van mijn vader (5): Nergens in Gene-
muiden ruikt het zo lekker als in het Tapijtmuseum

Erik Driessen beschrijft in de rubriek Het tuinpad van mijn vader (uit Het Dorp van Wim Sonneveld) wonderschone en spuuglelijke plekken in Zwartewaterland. Hij struint door Genemuiden, Hasselt en Zwartsluis op zoek naar jeugdherinneringen en bijzondere geschiedenissen.

Nergens in Genemuiden ruikt het zo lekker als in het Tapijtmuseum. Het is de geur van de industrie die de bittere armoede verdreef. Biezen brachten hoop, kokos het vertrouwen en nylon de weelde. Een nijverheid in eenkamerwoningen groeide uit tot een imposant industrieterrein met nauwelijks af te kijken fabrieksgebouwen. Ik zag ze vanuit mijn kinderkamer aan de Reiger komen. Langzaam verdween het zicht op Zwartsluis.

Met de geur van het Tapijtmuseum snuif ik meer jeugdherinneringen op. Dat Tapijtmuseum is voor mij vooral het kantoor van mijn vader. Die verzorgde een deel van de administratie van, zoals mijn moeder dat bleef noemen, de ´firma De Lange´. Ik zie hem nog zo zitten aan zo´n ouderwets bureau. Omringd door enorme dossierkasten, een landkaart met spelden op de locaties van klanten en zo´n rekenmachine met een steeds langer wordend lint papier.

Dat verkoop ooit online zou gaan, had niemand kunnen bedenken. Op de bureaus stonden nog geen beeldschermen. Ik herinner me nog dat mijn vader regelmatig overwerkte omdat de computers in aantocht waren. Dat klonk me buitengewoon futuristisch in de oren. Ik zag supersonische robots voor me die de sprong uit een ruimteschip hadden gewaagd. Toen ik de apparaten uiteindelijk op kantoor zag staan was ik teleurgesteld.

Het was de tijd waarin fabrieksarbeiders op maandagochtend een loonzakje vonden in een hangrekje aan de muur. Bij de firma De Lange stopte mijn vader die er op zaterdagochtend in. Meestal liep ik mee op zijn route tussen de machines en stellingen vol rollen tapijt. De ene enorme hal uit, de andere in. Daar hing dezelfde geur als in het Tapijtmuseum. Al stonden die prachtige weefmachines die nu in het museum staan vermoedelijk ergens op zolder. Zo oud ben ik nou ook weer niet.

Als maandagmiddag de ijzel is weggetrokken, loop ik langs de gevels van het Tapijtmuseum. Het valt me vooral op hoe groot het gebouw eigenlijk is. Vroeger kwam ik alleen op het kantoor van mijn vader. De katrollen zijn me als kind nooit opgevallen. Het oude industriepand stamt uit 1935 en is onlangs op de gemeentelijke monumentenlijst gezet. Er komt vast een tijd dat de beruchte Genemuider sloophamer ook een plekje in een archief krijgt.

Zodra dat verrekte virus het land minder in zijn greep houdt, bezoek ik het Tapijtmuseum weer een keer, neem ik me voor. Even de geur van mijn jeugd opsnuiven.