Afbeelding
Noa Blei

Misselijk

(door Jan Blei)

Een klein slaapkamertje aan de achterzijde van ons huis. Het is winter: ijsbloemen op de ruiten.

Ik lig in bed en kijk om me heen, er is iets onbestemds aan de hand met mijn maag. Het eten draait rondjes en langzaam maar zeker voltrekt zich een proces dat ik vrees. Ma heeft een kruik in mijn bed gelegd; zo’n stinkend geval van rubber. De kruik is heet en plakt tegen m’n kuitjes. Ik draai en draai en vind m’n draai niet.

In m’n hoofd klinkt een lelijk stemmetje: ‘je wordt misselijk’. Het stemmetje is nog niet uitgesproken of ik schiet in paniek overeind. Diep in mijn buik rommelt het onverbiddelijk verder.

Zwetend van ellende voel ik de ‘weeheid’ naar boven kruipen en strompelen wanhopige gedachten als ‘ouwe mannetjes’ door m’n hoofd. Rillend sla ik de dekens van me af en ren naar beneden. Pa en ma zitten in de kamer en kijken me met grote ogen aan. ‘Ben ik ook wit’?

Ma probeert me gerust te stellen, maar ik heb geen antwoord nodig. Ik ‘voel me wit’. Gekke vraag trouwens: ‘ben ik ook wit?’ Ik weet niet waar het vandaan komt, maar het is het meest ellendige zinnetje uit m’n kleutertijd.

Wanneer ma iets mompelt in de trant van: ‘nou dat valt wel mee’, weet ik voldoende. Ik ben alleen en dien m’n ellendige lot te ondergaan.

M’n maag knijpt samen, de speekselklieren verrichten overwerk, m’n ogen worden groot. In een fractie van een seconde voltrekt zich het vonnis. De magmakamer opent zich. Mijn maag ontploft als een vulkaan. Kreunend van ellende kijk ik de lavastroom na die uit de diepte komt en meanderend over de vloer kruipt.

Ik ben een jaar of vijf, mannetje van levertraan. Een jaar later worden m’n mangels geknipt. Tot ver in de puberteit leef ik met de angst misselijk te worden en ‘over te geven’, het is een trauma.

Wanneer ik na een drank-avond bij ‘Gait de Poes’ in bed beland, en alles om me heen als een draaitol beweegt, besef ik dat het tijd wordt het heft daadkrachtig in handen te nemen. Ik schud de kussens op, en weiger misselijk te worden.

Terwijl het bier door m’n lijf spoelt en de lever overuren draait, overwin ik m’n angst met mentale boodschappen en neutraliseer de alcohol. Doodmoe val ik in slaap; de volgende ochtend word ik wakker en besef dat ik een overwinning heb behaald.

‘Ben ik ook wit?’

Het zinnetje spookt nog vaak door m’n hoofd. Net zoals dat vermaledijde flesje levertraan van ma; gruwel wat een bocht. Ik ben (was) vast niet de enige met een ‘braakfobie’. Het is ‘van alle kinderen, van alle tijden’.