Afbeelding
Noa Blei

Kerkhof

(door Jan Blei)

Ik ben grootgegroeid aan de vd Meulenstraat in Zwartsluis. Voor ons huisje een sloot, daarachter de tuin van bloemist Greveling, en daar weer achter de begraafplaats.

Er zijn mensen die ‘s avonds niet door de vd Meulenstraat naar het dorp lopen, ze zijn bang voor het kerkhof. Ik loop het steegje uit, het is onnatuurlijk stil. Vanuit m’n ooghoekje zie ik beweging. Ik kijk naar links.

Uit het niets verschijnt een zwart paard, met oogkleppen, en een met zilver bestikt kleed op de rug. Daarachter een koets, zo zwart als de nacht. Op de bok een koetsier met hoge hoed, en een jas behangen met zilveren versierselen. Als bevroren sla ik het schouwspel gade.

Ik moet het steegje weer in, terug naar de veiligheid van ons platje, maar ik sta aan de grond genageld. Dan komt de troosteloze stoet. Mannen en vrouwen, grijs als ochtendmist, met streng gebeeldhouwde gezichten.

Ze kijken bestraffend naar rechts, met priemende ogen, alsof ze me weg willen kijken. Er is geen weg terug, open en bloot onderga ik de vernedering, niet in staat om zelfs m’n blik maar af te wenden.

Dan word ik bij de arm gegrepen en het steegje in gesleurd. ‘Een begrafenis laat je met rust lieverd, niet meer doen’, ma trekt me mee in huis. Ik heb er geen angst voor de dodenakker aan overgehouden.

We spelen begrafenisje. Met strak geplooide gezichten draaien we de Dinky Toys rechtsaf richting kerkhofhek. We lopen in een rijtje van vier, snotapen die helemaal opgaan in het spel. Wanneer dorpsagent W., op z’n dienstfiets, het hoekje omdraait en ons bestraffend toespreekt, stuiven we uit elkaar. De man is erger dan Bromsnor.

Paar jaar later later lig ik met buurjongen Henk L. (tussen de graven) te wachten op de eerste uilen die in de schemering langs de zerken scheren, op jacht naar muizen. De begraafplaats is een oase van rust en stilte.

Onder de hoge oude beuken rapen we nootjes, in de heg speuren we naar de eitjes van de heggenmus en op zomeravonden laten we ons betoveren door het gezang van de nachtegaal. Ergens in die vroege jaren verdwijnt het monumentale smeedijzeren hek aan de voorzijde, en wordt de entree verlegd naar de Vogelbuurt.

Dazz op een steenworp afstand van de plek waar ik geboren ben. Nog altijd doe ik eerbiedig een stapje terug wanneer een begrafenisstoet voorbij komt. Paard en koets zijn retro, de koetsier ook, er is een groeiende markt om op traditionele wijze begraven te worden. Het is een kringloop, niets gaat verloren.

‘Niet meer doen jongen’, fluistert een stille stem in mijn hoofd. Met lichte weemoed denk ik zo af en toe terug aan ‘ma en het steegje’.