Afbeelding
Foto: Enrico Kolk

Rauwe werkelijkheid van oorlog dringt in Polen door tijdens Nederlandse Dodenherdenking en Bevrijdingsdag

(door Enrico Kolk)

NADARZYN - Ze grijpt om zich heen op haar veldbed. Haar telefoon moet ze hebben. Uiteindelijk vindt ze die onder haar kussen en ze haalt een foto tevoorschijn. En volledig uitgebrande flat staat op het scherm. Haar huis. Ze is een van de vele Oekraïense vluchtelingen in de Expo-hallen bij Warschau.

Met z'n vijven staan we die week in de Genemuider patatkraam vanwaaruit Oekraïense vluchtelingen van patat en een snack worden voorzien. Samen met ‘collega' Cees Nieuwenhuis ben ik woensdagmiddag bij een van de hallen naar binnen gegaan, terwijl teamgenoten Luuk Kleine, Martijn Schreuder en André Ströhmeijer de kraam bemannen. We lopen naar binnen met een doos vol mandarijnen. We delen die uit aan de mensen die ziek op bed liggen en niet in staat zijn om naar de kraam te komen. De lange rij voor de kraam is een beetje opgedroogd en dat geeft ruimte om even bij de patat en snacks weg te lopen. En dus proberen we hen te bedienen die daar niet kunnen komen. Vele ouderen kijken ons nieuwsgierig aan. Alsof ze aanvoelen dat we niet tot de vluchtelingen behoren.
Sommigen hebben al wekenlang geen fruit gehad en moeten het doen met de maaltijden die ze in de hallen krijgen of dat wat ze nog mee konden nemen uit Oekraïne. Sommigen slapen, anderen zijn bezig met hun mobiele telefoon en een volgende ontfermt zich weer over haar kinderen.
En die zijn er veel. Waar de mannen veelal in Oekraïne achter moeten blijven, zijn de vrouwen en kinderen op de vlucht gegaan voor het oorlogsgeweld. Zo ook de vrouw en haar zoon waarmee we besluiten een praatje aan te knopen. De ene keer verstaat ze het Engels, de andere keer vertaalt haar zoon onze vragen. Zelf weet ze zich redelijk uit te drukken in het Engels en zo maakt ze ons duidelijk dat ze uit Charkiv komt. Die stad heeft het zwaar te verduren gehad, met verschillende bombardementen. Onverantwoord om er te blijven, zoveel is wel duidelijk.
Cees vraagt of haar man thuis is gebleven. Hij blijkt wel in Oekraïne te zijn, maar thuis… Dat is het moment waarop ze haar telefoon opzoekt. Het beeld van de flat blijft ons bij. Een grotendeels zwartgeblakerd gebouw tekent de rauwe werkelijkheid van oorlog.
En nu zit ze al een paar weken in de Poolse doorstroomlocatie. Duizenden veldbedden staan klaar voor de vluchtelingen. Sommigen zijn na een week alweer weg, anderen zijn hier al bijna twee maanden. Voor een deel van hen is al bekend waar en wanneer ze verder reizen. Nog verder weg van hun thuisland. We zien veel verschillende gezichten voorbijkomen in de kleine week dat wij de Genemuider patatkraam bij de hallen bemannen. ‘Spasiba' is een woord dat we veel horen: ‘bedankt'.
Later die woensdag kijken we als team, met onze opvolgers, naar de Dodenherdenking op de Dam. In deze korte week heeft oorlog voor ons een gezicht gekregen. Tijdens de twee minuten stilte hebben we genoeg om over na te denken.
Net voor het einde van Bevrijdingsdag arriveren we weer in Genemuiden. We zijn weer in onze thuisstad. Maar onze gedachten blijven nog lang bij de mensen die we de afgelopen week zagen. Voor hen lijkt Bevrijdingsdag nog ver weg.