Afbeelding
Het schilderij van Koekoek

Essay: Benedenloop Zwarte Water & dynamiek (1)

(door Albert Corporaal)

Toen ik zo’n 70 jaar geleden werd geboren in Zwartsluis, duurde het nog bijna 10 jaar voordat ik destijds in deze rivier leerde zwemmen. Ook liep ik na zware, westerstormen langs de rivieroevers om spullen te ontdekken die ergens van boort geslagen waren, of hoe dan ook te water geraakt waren. Ik liep dan over de pakketten van dode rietstengels en dat kraakte aan alle kanten, al die dode, holle maar dikke rietstengels die altijd veel langer waren dan ikzelf. Ik droomde ervan wat mee naar huis te nemen om er een vishengel van te maken: maar tja dat kon natuurlijk niet.

De boorden van het Zwarte Water, vanaf waar de Vecht erbij komt tot net voorbij Genemuiden, waren begroeid met brede rietzomen, vooral aan de oostkant van dat water, met aan hun buitenkant een veel smallere zoom van Kleine Lisdodde en Mattenbies, met dan daarnaast nog een metersbreed veld van Gele plomp en alleen op luwe plekken ook Witte waterlelie en heel soms Glanzig -, Doorgroeid – en of Drijvend fonteinkruid.

Van de zomerse zwempartijen, waarbij we steeds verder van de oever gingen zwemmen, herinner ik me nog goed dat het een kunst was om nesten van Meerkoeten de vinden – zo tegen de zomer - met meestal meer dan 12 eieren erin, vaak het dubbele van het aantal eieren die we in trekgaten in de Kop aantroffen. De ‘zomerse’ Meerkoeten bouwden in razend tempo hun nesten als maar hoger, wanneer er door een storm weer extra hoog water op de rivier was gekomen. Als het weer gezakt was, dan bleven die verhoogde nesten opvallend maar wankel in die buitenste rietrand achter. We doken naar de bodem waar we wortelstokken van Lisdodden uit de grond trokken, schoonmaakten en dan kapotbeten om bij de zoetige kern ervan te komen (waar het zetmeel zit wat met speeksel gemengd een suikerverbinding vormt; maar zover rijkte onze kennis toen nog niet.

(Foto onder): In brede rietzomen kon je in mijn jeugd Bruine en zelfs de Blauwe kiekendief aantreffen, maar die laatste was wel een zeldzaamheid. Maar Grote Karekieten waren er in overvloed.

(Foto boven): In mijn Lagere Schooltijd leerden we als vanzelf hoe bepaalde gebieden er uitzagen en welke beesten er leefden. Nogal selectief neergezet, maar toen wisten we niet beter, want Koekoek, de schilder van al dat moois, had bij de rivieren brede rietzomen maar weggelaten...

Maar wat wel opviel, we zwommen er al vrij vroeg in het jaar als het riet nog maar net op volle lengte en vol in blad stond, was dat er allerlei gevogelte in die rietzomen voorkwamen. Zo hoorden we – ik kende vroeger al snel allerlei vogelsoorten op hun zang – Snor en Sprinkhaanrietzangers, Kleine karekieten en op afstand altijd één of meer Roerdomp. En in alle rietkragen langs het Zwarte Water hoorde je de Grote karekiet met hun bijna oorverdovend knallende, bijna krakende kare-kare-kiet-kiet-kiet-kiet, wat zich met tussenpozen herhaalde.

Dit is deel 1 van een essay dat Albert Corporaal over vroeger schreef in verband met het Zwarte Water. "En dat plots (ook) heel actueel is geworden naar aanleiding van onnozele plannen die Rijkswaterstaat heeft met een deel van het Zwarte Water, noordelijk van Hasselt tot haar monding in het Zwarte Meer", legt hij daarbij uit.

Volgende week deel 2 in De Stadskoerier Extra. 

Afbeelding