Het Zwarte Water met het Zwarte Meer.
Het Zwarte Water met het Zwarte Meer. Foto: Pieter Holewijn

Essay: Benedenloop van het Zwarte Water en de dynamiek (2)

(vervolg van vorige week)                                 (door Albert Corporaal)

De jaren gingen voorbij en het zwemmen ging over. Wel een paar keer per week ging ik met mijn vader, direct nadat hij zijn warme eten naar binnen had geslokt, langs het Zwarte Water op jacht, hond mee, een beetje sluipend en altijd alert. 

Naar mate het meer ging schemeren veranderde het jachtwild, altijd eenden of vogels met die gelijkenis, meer en meer in silowetten die vooral opvielen door hun geluid-makende-vleugelslagen soms gevolgd door een enorme knal, want dan was er vermoedelijk eentje geschoten. De hond was erbij om het dier dan uit het water te halen. Dat is allemaal passé, want waar groeien er nog aaneengesloten rietzomen? Gaandeweg zagen we de rietzomen smaller worden en de verschillende achter elkaar staande zomen verdwenen en de aan-een-geslotenheid verdween in de loop der jaren en maakte plaats voor eerst nog brede pollen riet die allengs kleiner werden. Als er een schip langs voer, en die werden niet alleen groter maar ook sneller, dan raakte zo’n rietpol helemaal scheef-weggezogen door de zuigkracht van het langsvarende schip om even later door de golven weer al-heen-en-weer-slingerend terug te veren in haar oude stand. Maar na jaren was die immer kantelende rietpol verdwenen en van de rietzoom was er na jaren ook geen sprake meer. Jacht was ook niet meer zinvol, want eenden die beschutting zochten in en nabij de rietzomen, die waren ook verdwenen. Koeien hadden jong riet, dat landwaarts nog een uitweg dacht te hebben gevonden, weggevreten, want een afrastering was er niet. En riet met alles wat er bij hoorde werd vervangen door gras en de rivieroever was inmiddels kaal en in haar naaktheid erg kwetsbaar voor de zuig- en golfwerking van schepen. Het eens zo gevarieerde achterland met de talrijke weidevogels was van overstromingen afgescheiden geraakt door hoge zomerkades.

Van mijn vader weet ik, de Afsluitdijk was er nog niet, dat het Zwarte Water voorbij Genemuiden uitmondde in de Zuiderzee en dat daar veel biezenvelden waren die vrijwel alle door mensen uit Genemuiden geëxploiteerd werden. De biezen waren Mattenbies en werden ‘Buzen' genoemd; verder westwaarts kwamen er Steenbiezen bij om tenslotte op het zandiger vlakten van de IJsselmonding vervangen te worden door het Fransje. In die biesvelden was het goed ‘stropen' want dan, als er verder niemand was, kon je ruiende eenden bijeen drijven in zulke pollen om ze dan met de hand te gaan vangen. Het rivierwater, tot ver na het einde van de Zuiderzee, was tot de strenge winter '62-'63 kraakhelder en rijk aan zuurstof. De ondiepte tussen het oude en nieuwe land was één aaneengesloten veld van kranswieren waar altijd duizenden eenden, passend bij de waterdiepte, al grondelend of duikend - denk aan Krooneend, Wilde eend, Krakeend, talingen, Kuifeend, Tafeleend en heel soms Witoogeend, aan voedsel kwamen en de vele Kleine en Wilde zwanen, met hun lange nekken, aasden op de wortelknolletjes van fonteinkruiden aan de randen van dat kranswierveld. Waterverontreiniging maakte een eind aan die bijna paradijselijke schoonheid en in de nazomer joegen we als jonge jongens op naar adem snakkende vissen als Snoek en Baars en de visnetten van de vissers van toen, puilden in korte tijd uit van de vluchtende vis, om alsnog dan daarin de dood te vinden, netten vol Paling, maar ook (nog) Kwabaal, allerlei witvis, noem maar op.

Volgende week deel 3 (slot)