Verschillende soorten ganzen (verhaal door Albert Corporaal)

Als ik van Hasselt naar Zwartsluis fiets en een beetje oplet en goed luister, dan zie en hoor ik - afhankelijk van de route - van allerlei geluiden. In het voorjaar, fietsend door een deel van de Olde Maten langs De Stadsweg, De Veldschuur, achter het Zwartewatersklooster langs, naar De Conrad en dan naar Zwartsluis, dan beluister je zo maar een tiental soorten vogels. Daaronder altijd - althans in het vroege voorjaar - het geluid van zingende Spreeuw, Vink, Kool- en Pimpelmees, Rietgors, en allerlei Ganzen. 

En als ik de route via de dijk fiets en halverwege aan de kant van het Veldiger Buitenland dan zie ik die laatste ook veelvuldig. Dan staan door altijd wel één of meer groepen ‘blaffende', zwart-witte Brandganzen, groepen Grauwe ganzen en dito Kolganzen met hun witte ring bij hun snavel. 

Andere soorten die hier geregeld komen tref je minder: Rietganzen en Canadese ganzen. Die laatste groep van fors uitgevallen nieuwkomers zijn vermoedelijk uit een park of dierenverzameling ontsnapt en doen het hier erg goed. En als nieuwkomer is er de Nijlgans, meer een soort Bergeend, maar dan met een heel andere kleur; deze nieuwkomer-gans gedraagt zich in de broedtijd agressief en jaagt iedere vogel weg, klein en groot, die hun niet aanstaat. 

Al die ganzen vreten gras en hoe kleiner de snavel, hoe korter het gras: zo eten Brandganzen alleen bijna gazonachtige grassprieten, terwijl Canadese en Grauwe ganzen veel langer gras kunnen opeten. Al dat gras verteerd maar slecht en deze dieren poepen zo ongeveer de hele tijd door, net zoals Olifanten, Konijnen en Herten dat doen. 

Ze verteren hun groenvoer (gras, soms takken) maar ten dele, maar dat vinden ‘poepeters' helemaal niet erg, want die zoeken de keutels op en graven ze zelfs in de ondergrond om daar hun larven op te laten opgroeien: vies is in de natuur maar een betrekkelijk begrip. Maar, ganzenpoep wordt vrijwel niet gegeten en daar blijven die in de wei achter als groenachtige slierten poep die weer wat later als vanzelf uiteenvallen. Dus meestal geen probleem, maar als er nog laat in het voorjaar veel ganzen op het land staan en als dat land ook nog kletternat is, dan komt het vaak voor dat de eigenaar-beheerder (meestal de boer) er overlast van kan hebben; hij/zij moet ze dan maar wegjagen, want zo maar afschieten, na het jachtseizoen, is er niet bij. 

Bij ons zijn er steeds meer ganzen die hier na de winter blijven en gaan nestelen. Eertijds was dat anders. De Grauwe gans stierf hier uit, maar kwam met succes weer zodat we die het jaarrond kunnen horen en zien. In haar kielzog kwamen hier, vooral langs de Grote rivieren, de Brandganzen, later de Canadese ganzen en - eerst in het westen van ons land - Kolganzen, Rietganzen en Nijlganzen. Het vele voedsel (gras) dat hier voortdurend lonkt zal hen hebben doen besluiten niet meer de jaarlijkse trip naar en vanuit het hoge noorden te maken. Ganzen kunnen we dus jaarrond meemaken. Voor de vogelliefhebber steeds weer een feest, maar voor menig boer geldt dat niet.