Diepe malaise treft Genemuiden en Zwartsluis

GENEMUIDEN – Nederland lijdt in de jaren dertig onder een diepe crisis. Aan Genemuiden en Zwartsluis gaat de malaise bepaald niet voorbij. De Zwolsche Courant bezoekt ze in 1931 en schetst een onthutsend beeld. 

De journalist komt blijkbaar onaangekondigd het stadhuis van Genemuiden binnen. De burgemeester heeft verlof, wethouder Fuite werkt op zijn land en dus voert gemeentesecretaris Timmerman het woord. Die stelt voor om op de secretarie te blijven, zodat de verslaggever meteen ziet hoeveel werklozen hun stempel komen halen. Niet veel later komen ruim 120 Genemuidenaren langs. Het is malaise troef in de mattenindustrie en ook voor grondwerkers is er geen werk. Twintig Genemuidenaren meldden zich wel bij de werkverschaffing in Giethoorn, maar daar verdienen ze maximaal vijftien gulden per week. De vissers hebben al last van de afsluiting van de Zuiderzee en veehouders kunnen hun hooi niet kwijt.

Van arren moede heeft de gemeente een baggerproject in de ‘voorhaven’ bedacht, zodat een aantal mannen in ieder geval aan de slag blijft. Verder ziet de journalist vooral ‘clubjes van krachtige mannen met de handen werkloos in de zakken’. Wat Timmerman betreft begint de aanleg van de Noordoostpolder snel, zodat de plaatsgenoten daar werk kunnen vinden. De journalist snelt zich daarna naar Zwartsluis. Daar ontmoet hij burgemeester Oprel, die ook al ‘dezelfde melodie in mineur’ zingt. Zwartsluis moet het in die tijd vooral van de scheepvaart hebben. “En als er nou een tak van bedrijf getroffen wordt door deze malaise, dan is het wel deze...”, weet de burgemeester. Zonder scheepvaart zitten ook de scheepswerven en mastenmakerijen zonder werk. De grootste werf, met vijftig arbeidsplaatsen, heeft de arbeidsduur al met de helft verkort. En dan is het dorp ook nog ongenadig hard getroffen door het faillissement van de Zwartsluizer Bank. Veel inwoners hebben daar het geld voor hun pensioen ondergebracht en ondernemers zijn ook afhankelijk van deze instelling. Zonder een goede oplossing voor de afwikkeling van de ondergang zijn faillissementen onafwendbaar. Oprel denkt dat zeker honderd schepen de verkoop in moeten.

In tegenstelling tot Timmerman ziet de burgemeester de komst van de Noordoostpolder bovendien als een zwaard van Damocles. Oprel is vooral bang voor een kustkanaal richting Friesland, waardoor de scheepvaart Zwartsluis zal mijden. Dat heeft desastreuze gevolgen voor de middenstand in het dorp en alle bedrijven die gelieerd zijn aan de scheepvaart. Voor Oprel is het een duidelijk verhaal: "Voor ons mag de zee gerust in ouden toestand behouden blijven.”