Waarom zijn kraaien zwart? (deel 2)

(door Albert Corporaal)

En toen het nieuws bekend was begonnen de vogels die van plan waren mee te doen al wat zenuwachtig te worden. De winnaars van de vorige keer, dat waren de alom bekende blauwborsten die overal op foto’s als winnaars prijkten, zochten naarstig naar een nieuw liedje. De mezen begonnen op allerlei momenten te piepen dat het een lust was, maar een echt liedje zat er nog niet in. De karekieten kwamen ook maar eens bij elkaar om te gaan oefenen en hun ‘kare-kare-kiet-kiet-kiet’ klonk alom in de uitgestrekte, natte rietvelden. De tropische vogels, met hun mooie kleuren-kleren, lieten ook van zich horen: zo begonnen de papegaaien hun teksten te brabbelen, maar hun melodie ontbrak nog en de kolibries zoemden erop los dat het een lieve lust was. Zelfs de meeuwen waren van plan mee te doen en de zwanen ook en ze hadden hun mooiste witte kleren al bij elkaar gezocht. 

Overal gonsde het en was er een gezellige drukte, omdat het mooiste vogellied van dat jaar natuurlijk een hele eer was, maar het was bovenal een ongelooflijk gezellig weerzien van al die families die zich steeds weer inspanden. Zelfs de familie van de reigers, ibissen en ooievaars deed mee, hoewel ze wel wisten dat zo het met hun vreemde gekrijs nooit zouden winnen, en dat gold ook voor de zwijgzame roofvogels, laat staan de gieren. Die laatsten deden altijd mee en de koning waardeerde dat enorm. Wel vroeg hij hun om niet op de voorste rij te gaan zitten, want daar zaten naast de kolibries de andere ukkies onder de vogels, zoals de winterkoninkjes en de honingzuigertjes en direct daarachter zaten de duiven, ook al niet zulke grote personages. Die grote gieren zouden immers het uitzicht op de zangposten kunnen beletten en de koning wilde dat iedereen alles zowel kon zien als horen.

De kraaienfamilie kwam bijeen. Ze hadden de wedstrijdpakken al aangetrokken, schitterend waren die wel: allemaal bijna blauwzwart en prachtig glanzend, heel erg deftig. Sommigen hadden een soort witte halskraag omgedaan of een elegante witte sjaal omgeslagen. En sommigen hadden een extra lange staart aangetrokken of mooie blauwe strepen aan hun jas genaaid. Weer andere hadden een soort bruin-wit-gestipt pak aan met een mooie zwarte pet op. En met zijn allen waren ze het er allang over eens dat zij dit jaar de winnaars zouden worden. Ze hadden nog nooit wat gewonnen en hadden daar al vaak bij de koning over geklaagd. 

Ze zeiden dat de Raad voor de zangkunst schromelijk tekort had geschoten door steeds maar weer van die losers te laten winnen. “Wie zit er nou op ‘nachtegalen of lijsters’ te wachten met hun eeuwige gekweel en gekwetter”, hadden ze geklaagd, “je krijgt er haast koppijn van……. De koning moest zelf maar eens zijn best doen en naar hen komen luisteren”. En als voorproefje krasten ze dan wat geluid bij elkaar met een air alsof dat kabaal tot het allerfijnste op de wereld behoorde. En onder elkaar schepten ze op en ze deden minachtend over de inspanning van de andere vogels. Er kon dit jaar maar één de winnaar zijn en dat waren zij, en niet anders, dat moest toch duidelijk zijn !? En wat misschien ooit mooi had kunnen worden strandde in onderling gekissebis en geruzie en een gezamenlijke aanpak bleek nog heel ver weg.

(wordt opnieuw vervolgd)