Waarom zijn de kraaien zwart? (deel 3)

(vervolg van vorige week,
door Albert Corporaal)

Overal waar kraaien woonden was er wel trammelant: maar dit jaar nog veel erger dan anders. Ze hadden hun wedstrijdpakken elke dag aan en elke dag misdroegen ze zich, al snoevend en neerbuigend tegen de andere vogels. 

Al bij voorbaat klaagden de kraaien over de verwachte oneerlijke behandeling die hun wel weer te beurt zou vallen en eigenlijk werd het tijd dat de koning en zijn langbenig, vreemd kijkende hofhouding maar moest vertrekken: terug de woestijn in waar ze ook vandaan kwamen.

De vogels waren eigenlijk bedroefd door deze gang van zaken en in plaats dat ze zich op het jaarfeest verheugden, gingen ze zich druk maken over allerlei bijzaken en werden ze afgeleid van de hoofdzaak om met een lied hun familie weer te vertegenwoordigen. De koning had er inmiddels lucht van gekregen. Hij vroeg adviseurs naar wat er gaande was en dacht over hun advies na wat hij nu het beste kon doen. 

Hij was immers koning en kon ingrijpen als dat nodig was. En de tijd wás er rijp voor, want de kraaien roerden steeds luider de trom en hun opzichtige gedrag begon heel erg storend te zijn. Hun vooralsnog melodieuze gekras begon andere liedjes te overstemmen en met hun opzichtige kledij probeerden ze overal en ongevraagd indruk te maken.

De koning had diep nagedacht over zijn aanpak dit jaar. Hij had bedacht hoe hij de kraaien, die steeds erger pochten en opschepten, een lesje kan leren. Want hij hoopte dat ze zich dan wel weer als gewone vogels zouden gaan gedragen.

In het verre noorden, maar ook zuidelijker, begonnen de eerste families hun tijdelijke verblijven al te verlaten, hoewel de betreffende zangwedstrijd waaraan ook alle kraaien meededen, pas weken later moest komen. Na een heel lange vliegreis kwamen ze aan in een heel mooi en lekker warme streek, waar voor alle vogels voldoende te eten was en voldoende gelegenheid was om uit te rusten.

Het feest kon beginnen en in de streek waren alle plekken door de vogelfamilies in bezit genomen en geen tak of boom was onbezet gebleven. De spanning was te snijden natuurlijk. 

De allerkleinsten maakten net zoveel kans als de grootsten en de wedstrijd was, net als in de andere jaren, een heel eerlijke aanpak. Van klein tot groot liepen de vogels door de wedstrijdarena en het was een heel gezellige drukte. 

Zelfs de familie van de kraaien liep er in gelid, maar wel met hun grote snavel omhoog stekend, eigenwijs als altijd. Hun gitzwarte oogjes twinkelden en hun aanstekende ondeugendheid had plaats gemaakt voor irritant, snoeverig gedrag: de één was nog niet erger dan de ander. 

Jammer, dacht de koning die het allemaal had aanschouwd vanaf de mooie steen die voor hem als een troon was neergezet. Jammer, dit kan zo niet langer.

Volgende week het laatste deel in de krant