Straatliefdegras (Eragrostis pilosa) tussen stoeptegels, ergens in onze gemeente.
Straatliefdegras (Eragrostis pilosa) tussen stoeptegels, ergens in onze gemeente. Foto: Albert Corporaal

Het verhaal van straatliefdegras (Eragrostis pilosa)

(door Albert Corporaal)

In de tweede helft van de jaren zestig van de vorige eeuw trof een groepje floristen in de rosse buurt te Rotterdam (Katendrecht) een grasje aan dat destijds nog niet eerder in ons land aangetroffen was en ze noemden het Straatliefdegras. Daarover straks meer.

Als we onze ogen binnen de bebouwde kom van Zwartewaterland, om precies te zijn tussen de stenen en tegels waarover we gewoonlijk lopen of rijden, goed de kost geven dan valt op dat zelfs daar zo af en toe nog planten groeien. Die spaarzame ruimte is niet zomaar een lekker sappig en vruchtbaar grondje. 

Niets is minder waar. Het is een meestal ongenaakbaar plek, want als je er als plantje gekiemd hebt en je ‘kopje’ boven de straatstenen uit zou willen steken, dan loopt je het risico om platgereden te worden. Met mooi weer, veel zon en geen regen, wordt die plek om te leven kurkdroog en gloeiend heet. Maar het kan ook een sterk beschaduwde plek blijken te zijn, een plek waar ’s winter geregeld veel pekelzout terecht komt, waar mensen met allerlei krabbers-mesjes-branders-giftigheid je groei proberen te onderdrukken of zelf geheel te niet te doen. 

Als straat-bewonend plantje hebt je het niet gemakkelijk, maar aan de andere kant heb je van nature eigenschappen die je juist goed van pas komen want door je geweldige herstelvermogen overwin je zulke vormen van ‘vernieling’. Eigenlijk ben je ‘vernielzuchtig’, niet als ‘vandaal’ om zelf iets te vernielen, maar om zelf vernield/beschadigd te worden, een soort zelfvernietigingsdrang dus. 

Er komen nu eenmaal vreemde kostgangers in de natuur voor, net zo goed als dat er in de natuur ‘onderduikers’ zijn (denk aan bollen en knollen), aaseters (eten alleen dode dieren), enzovoorts.

Heel lang heeft men aangenomen dat natuur nu eenmaal buiten steden en dorpen kon aantreffen, ver bij mensen vandaan. Maar vaak is natuur veel dichterbij: er komen nu eenmaal veel planten en dieren spontaan voor in het ons omringende landschap, te midden van akkers en graslanden die we beheren om er voer en voedsel te kweken of telen. Maar natuur in de stad en dergelijke, neen dat niet; nou hooguit dan in een groot park in de stad of een mooie grote vijver.

Tegenwoordig weten we ook beter: er komt veel natuur in onze directe woonomgeving voor die daar spontaan voortleeft. En tot de categorie van vernielzuchtigen behoren er nog al wat die we daar niet verwacht zouden hebben en bovendien met veel grotere verscheidenheid dan we dachten. Daar is op allerlei manieren al veel aandacht aan besteed: in boeken en flora’s, door middel van foto’s etcetera. 

En in onze gemeente, vooral in de drie grotere woongebieden Hasselt, Zwartsluis en Genemuiden, betreft dat al gauw enkele 10-tallen soorten. Het zijn voor een deel soorten die elders in Nederland al ingeburgerd waren en die met een soort zuid-noord-opmars bezig zijn, maar het zijn deels ook soorten die tegenwoordig een beetje meer leefruimte krijgen en niet direct ‘te vuur en te zwaard’ bestreden worden.

Als we onze ogen binnen de bebouwde kom van Zwartewaterland, om precies te zijn tussen de stenen en tegels waarover we gewoonlijk lopen of rijden, goed de kost geven dan valt op dat zelfs daar zo af en toe nog planten groeien.

De meest algemene uit de lange rij met plantensoorten zijn: Straatgras, Kruipertje, Hanenpoot, Brede weegbree, Gewoon langbaardgras, Liggende vetmuur, Varkensgras (wat geen gras is), Schijfkamille, Canadese fijnstraal en het Straatliefdegras. Minder algemeen zijn de volgende soorten: Harig vingergras, Hertshoornweegbree, Behaard breukkruid, Kleine varkenskers, Zachte vrouwenmantel, Kroontjeskruid, Moerasdroogbloem. En tamelijk bijzonder zijn: Straatwolfsmelk, Karmozijnbes, Slaapkamergeluk, Liggende ganzenvoet en Liggende majer, Goudzuring, Mosbloempje, Kransmuur, Bleekgele droogbloem, Alsemambrosia, Klein fakkelgras, Groene en Geelgroene naaldaar, Smalle melkdistel (een exoot met de officiele naam van Sonchus terennimus) en Tengere en Donkere vetmuur.

Kortom als u uw ogen eens goed de kost geeft, dan valt er heel wat in het doorsnee straatbeeld aan planten te ontdekken. Zou u een stapje verder willen gaan, let dan eens op de randen van de wegen en verharde paden. 

Dan kom je zomaar aan nog eens ruim 100 soorten erbij, van opvallende bloeiers die vaak ontsnapt lijken te zijn uit ingezaaide bloemenmengsels of die “Gartenflüchtlinge” (ontsnapt aan een tuin) lijken te zijn. Die laatste categorie is inmiddels in grootstedelijke gebieden al bijna 20 jaar aan het inburgeren.

En nu nog even over het Straatliefdegras. Het woordje is samengesteld uit ‘straatliefde' en ‘gras'. Wat was de reden voor deze woordkeuze? "Gras” is niet zo moeilijk, want het plantje wat ze toen aantroffen wat overduidelijk een gras. 

En "straatliefde” verwees naar de vindplaats zijnde de ‘rosse' buurt in Rotterdam (Katendrecht) waar ‘straatliefde' werd ‘bedreven’, een heel eerlijke verwijzing die recht deed aan deze eerste plek waar ze in ons land aangetroffen werd. Het tegenwoordig overal aangetroffen Straatliefdegras is nauwelijks meer te relateren aan die Rotterdamse omstandigheid en ik zou in onze gemeente dan ook nergens zo’n buurt kennen, u wel?