Bij het jeugdvoetbal gaat spelplezier nog wel boven aanstellerig gedrag.
Bij het jeugdvoetbal gaat spelplezier nog wel boven aanstellerig gedrag. Foto: Gerrit Slurink

Duikelaars en zeveraars verpesten ook het amateurvoetbal

(door Erik Driessen)

Ik ben een voetbalromanticus. Zwarte voetbalschoenen, ouderwetse stofzuigers, pingeldozen en speakers die bij voorkeur met een licht accent de opstellingen voorlezen. Met de nummer vier Joseph Kanniagoriaris. Dat soort werk. En die een speciaal woord van welkom uitspreken richting het arbitrale trio en de vertegenwoordigers van de pers.

En van spelers die na een stevige sliding gewoon opstaan en de opponent een hand geven. Desnoods met de toevoeging ‘sorry’. Dat soort gedrag staat onder druk. Sterker nog: dat is een zeldzaamheid geworden. En niet alleen tijdens de bekerfinale Ajax-PSV waar de televisiekijkers zich 120 minuten blauw ergeren aan het gedrag van de prinsjes op het veld. Bij het minste of geringste duwtje rollebollen ze als een varken in de modder. En daarna zeuren ze oeverloos tegen de scheidsrechter. Als een kind dat geen snoepje krijgt. Ergens snap ik dat kinderlijke gedrag op dat niveau nog wel. Winst of verlies heeft invloed op de rest van je loopbaan en daarmee je inkomen. Bovendien word je een week lang gek gemaakt door overspannen bestuursleden, de leden van de technische staf, de media en de supporters. En als je een paar keer verliest, wachten de capuchonnetjes je op. Dat je onder die vermoedelijk best hoge druk raar gedrag gaat vertonen, valt misschien nog wel te begrijpen. 

Maar hetzelfde gedrag zie ik ook bij wedstrijden van Sportclub Genemuiden, DESZ en Olympia´28 waar ik wekelijks langs de lijn sta. Daar lopen dezelfde duikelaars en zeveraars rond als in het profvoetbal. Losers die denken winnaars te zijn. Vanaf de eerste minuut heb je soms het gevoel dat iemand geraakt is door een salvo uit een mitrailleur. Of overreden door een vijandelijke tank. Meestal gaat het in zo’n geval om een vederlicht duwtje. Als er al van een aanraking sprake is.

Je ziet de meest mallotige dingen op dat niveau. Voetballers die na zo’n schreeuw een minuut blijven liggen en daarna moeiteloos een sprint inzetten waar Usain Bolt jaloers op zou zijn. Of die volkomen verbijsterd zijn dat de scheidsrechter na het zoveelste toneelstukje niet fluit. Daarna begint het gezeur tot het laatste fluitsignaal. In het veld en misschien nog wel erger vanuit de dug-outs. Dat de scheidsrechters al dat gezanik pikken, is me een raadsel. Slechts één keer zag ik een scheidsrechter (“ik ben he-le-maal klaar met dat commentaar”) een rode kaart geven. Aan een bloedirritante spits van de Zwolsche Boys. 

Dat er bij amateurwedstrijden tegenwoordig niet meer dan een paar handjes vol toeschouwers langs de lijn staan is vast geen toeval. Het contrast met andere sporten wordt steeds pijnlijker. Een wielrenner die in een ravijn stort, klimt naar boven, stapt weer op zijn fiets en rijdt desnoods met gebroken ledematen de koers uit. Een voetballer zou blijven liggen, wachten tot de scheidsrechter fluit en daarna gaan zeuren over de hobbelige weg, het veel te diepe ravijn en urenlang blijven mekkeren op de koersleiding. Dat ze de bril eens moeten opzetten.

Ik ben een voetbaldier in hart en dieren, maar de liefde koelt door dat aanstellerige en verwende gedrag van voetballers met de week af. Het liefst zou ik soms de ettertjes en ijdeltuiten bekogelen met een goed gevuld glas bier.

Maar dat mag dan ook weer niet.