Ingezonden brief van Harrie Rietman: 'Sociale controle…'

Algemeen

Toen ik een jaar of tien was ging ik, als de klokken voor het eerst geluid hadden, met mijn vader naar de ‘Grote kerk’. Daar schoven we dan op onze vast plaatsen, naast opa Harm Heutink en de toen al oude Buitink (al wist ik natuurlijk toen nog niet dat hij de leeftijd van, ik meen 106 zou bereiken). Pas als het lichtje op de preekstoel aanging, vlak voordat ds. Van Estrik die zou betreden, waren de plaatsen vrij en kon ieder gaan zitten waar het hem beliefde. Een doodenkele keer, meestal wanneer ik gekweld werd door een ziekte, of iets wat daar op leek, mocht ik overslaan. Maar de week daarop kon ik er op rekenen dat, terwijl hij me een pepermunt in de hand drukte, Buitink zou vragen: "Woar waar ie, veurige weeke?”

Er werd, in het Genemuiden van die dagen, op je gelet, en niet alleen dat, er werd ook wat van gezegd, wanneer men je meende te betrappen op een misstap. Lang heb ik dat als beklemmend en als bemoeizucht ervaren en nog steeds zie ik ook de schaduwzijde. Maar daar wil ik het eigenlijk vandaag niet over hebben, vandaag wil ik het juist hebben over een gebrek aan sociale controle.

Het is nog maar twee weken geleden dat een brede delegatie van de gemeenteraad, op initiatief van Johan Snel, een stukje van het buitengebied van Cellemuiden, afvalvrij heeft gemaakt. Vanochtend ontving ik de twee foto’s, die de ‘buit’ toonden van twee wandelingen, de eerste een week en de tweede veertien dagen na de reinigingsactie. Treurig… dat was het eerste wat door mij heen schoot. Na één week lag het eerste Smirnoff flesje alweer in de berm, vergezeld van blikjes, petflesjes en wat al niet meer. Zo wordt afval inzamelen dweilen met de kraan open.

Tegelijkertijd bedacht ik iets anders. Zou er echt iemand zijn, die helemaal alleen de verlatenheid van de Ringweg opzoekt om daar een blikje Red Bull te drinken? Ik kan het me nauwelijks voorstellen. De hoeveelheid afval lijkt ook eerder te duiden op een ontmoetingsplek. Maar in dat geval beschikken de mensen, die elkaar daar treffen, kennelijk niet meer over een aantal heel gewone eigenschappen. Ze missen allereerst het benul om hun eigen troep op te ruimen, maar ze missen ook het lef om een ander daar op aan te spreken. Gewoon, heel eenvoudig: ”Hei, zo’j oen eig’n troep niet ies opruumn?” Heeft volgens mij niet zoveel te maken met bemoeizucht, maar wel met zorg over de leefomgeving, die van ons allemaal is. Als je nu echt zo gek op Smirnoff bent, neem dan in ieder geval je eigen lege fles mee. Glasbakken genoeg in Genemuiden.

Klein probleem, zal een aantal lezers nu misschien denken; kun je je nergens anders druk over maken? Jawel hoor, en dat heeft gek genoeg ook met het ontbreken van sociale controle te maken. Daar aan diezelfde Ringweg vind je ook een groot aantal lege wietzakjes. Juist deze week raakte ik in een lang gesprek met een wanhopige vader van een kind met een meer dan serieus drugsprobleem (en dat ging echt over iets anders dan een keer blowen). Hij bezwoer me, met de hand op zijn hart, zeker te weten dat er in Zwartewaterland in elke straat gebruikers wonen, dat er in elke kern tientallen handelaren opereren, nee, niet vanuit de boze buitenwereld, maar gewoon uit onze eigen plaats. En dat er ook in onze eigen plaatsen gefabriceerd wordt… En toen dacht ik: “Maar waarom weet ik dat niet, waarom zie ik dat niet, waarom is dat niet het gesprek van de dag?” Letten we zo weinig meer op elkaar, zien we niet meer wat er in onze eigen straten gebeurt of gaan we er met de rug naartoe staan? Is het misschien ons probleem niet en moet de gemeente of ‘de instanties’ dit maar oplossen? Als in Genemuiden honderden jongeren (en vast ook ouderen) gebruiken, dan moet iemand daar toch iets van merken. Als er vanuit een huis bij jou of bij mij in de straat wordt gehandeld, dan moet dat iemand toch opvallen? Waarom laten we de wanhopige ouders, die met een verslaafd kind te maken krijgen, toch vooral hun eigen probleem oplossen?

Ik prijs me gelukkig dat, voor zover ik weet, onze kinderen nooit aan die rotzooi begonnen zijn, maar tegelijkertijd besef ik me terdege dat echt niet komt door de kwaliteit van mijn opvoeding. Jongeren zijn kwetsbaar en je kunt als ouders niet overal bij zijn. Dus laten we, als we dingen waarnemen in onze straten of buurten, als we verhalen oppikken van onze kinderen, er niet langer het zwijgen toe doen. Laten we het melden, voor mijn part aan de politie of aan de gemeente, aan de scholen of aan de kerken, kortom aan iedereen die misschien in de gelegenheid is het probleem mee aan te pakken. Dat heeft niks met bemoeizucht of met ‘verklikken’ te maken. Dat heeft te maken met zorg om elkaar.

Tegen mijn gesprekspartner heb ik deze week gezegd dat ik ook geen pasklaar antwoord of een kant-en-klare oplossing heb. En misschien overdrijf ik schromelijk, al denk ik dat eerlijk gezegd niet. Maar om te weten hoe groot het probleem is, moeten we er eerst met elkaar over praten. En zwijgen uit schaamte gaat ons daarbij echt niet helpen.

Mocht iemand, na het lezen van dit verhaal, een goed plan hebben of misschien alleen maar de behoefte om ervaringen te delen, dan kan dat. Het is absoluut niet mijn bedoeling de hulpverlener te gaan spelen. Dat ben ik niet, daar zijn vele anderen beter voor toegerust. Maar ik maak me wel serieus zorgen.

Harrie Rietman