Afbeelding
Foto: Fred Sollie

Nextdoor reageert op waarschuwing politie: ‘Volledig te vertrouwen’

Algemeen

HASSELT - Wijkagent Charissa Borgmeier waarschuwde vorige week voor brieven over de Nextdoor-app. Ze adviseerde om de app niet te gaan gebruiken. “De brieven zijn legitiem en volledig te vertrouwen”, zegt woordvoerder Michel Visser van Nextdoor nu in een reactie.

“De uitnodigingsbrieven worden alleen door Nextdoor verstuurd, nadat Nextdoor-leden hier zelf toestemming voor hebben verleend. Dit zijn legitieme uitnodigingsbrieven en er zijn verschillende manieren waarop leden een brief kunnen versturen”, merkt Visser op. “Leden moeten altijd meer dan een keer bevestigen dat er uit hun naam een uitnodiging wordt verstuurd. Ook in de algemene voorwaarden staat, dat Nextdoor enkel en alleen een uitnodiging namens een lid kan versturen als diegene daar zelf opdracht toe heeft gegeven. Zonder bevestiging worden er geen uitnodigingen verzonden.”

Wat de bescherming van persoonlijke gegevens en informatie betreft is Nextdoor toegewijd aan het beschermen van de privacy van haar leden en de veiligheid van hun informatie, zegt Visser. “Bovendien worden leden geïnformeerd over alle gegevensgebruik via ons Privacybeleid en Ledenovereenkomst. Nextdoor deelt geen informatie van leden die kan worden gebruikt om een individu direct te identificeren.”

Het bedrijf achter de app wil benadrukken dat het zich blijft inzetten voor ‘het bouwen van sterke buurten’. “Hoewel we er voortdurend naar streven om onze leden zo goed mogelijk van dienst te zijn, weten we dat er altijd meer werk te doen is. We moedigen leden aan om hun feedback te delen, zodat we hen een ervaring kunnen blijven bieden die de privacy van onze leden respecteert, hun persoonlijke informatie beschermt en waarmee we elke dag het vertrouwen verdienen. Als leden vragen hebben, ondersteuning nodig hebben of gevallen van misbruik willen melden, kunnen ze altijd contact met ons opnemen via ons contactformulier of zij kunnen ons supportteam mailen via help@nextdoor.nl.”

Enrico Kolk